Moord in de Groote Bickersstraat te Amsterdam (1936-1937)
Bij het speuren naar familieverhalen voor de stamboom vertelde mijn moeder een keer over een roemruchte moord, die had plaats gevonden in de periode dat zij zo ongeveer 11 jaar oud was. Zij wist zich dat nog te herinneren, omdat de zoon van Blauwe Piet, een werknemer van mijn opa, de moord gepleegd had. De kranten hadden er in die tijd mee vol gestaan maar zij was toen eigenlijk nog te jong om zich alles goed te herinneren. Zij wilde nu wel eens weten wat er toen eigenlijk precies gebeurd was en of ik dat wilde uitzoeken.
Ik heb het verhaal kunnen reconstrueren uit de herinneringen van mijn moeder Hennie Kleinloog (1925) en haar broer Anton Kleinloog (1919) en door:
1. Een serie krantenartikelen uit de Koninklijke Bibliotheek, die zich laten lezen als een spannend moordfeuilleton.
2. Dit verhaal wordt aangevuld met het relaas van Hendrik Voordewind, de commissaris onder wiens leiding het onderzoek naar de moord plaatsvond.
Inleiding
Mijn grootvader Antonie Kleinloog was een dikke, gemoedelijke Brabantse metselaar-aannemer, die in het begin van de 20e eeuw vanuit Sprang-Capelle naar Amsterdam was getrokken. Daar ging het hem redelijk voor de wind en op een bepaald moment begon hij met 2 collega's een eigen aannemingsbedrijf met de naam Leanco, samengesteld uit de eerste 2 voorletters van hun voornamen.
Hun opperman (of voorman) werd dus Blauwe Piet genoemd. Mijn oom Anton herinnert zich hem als een grote stevige, betrouwbare man. Volgens Anton kwam hij wel eens een borreltje bij mijn opa en oma thuis drinken. Mogelijk kreeg hij deze bijnaam vanwege zijn blauwe drankneus.
Het was in die tijd vrij normaal dat bouwzaken in de kroeg werden afgehandeld, ook al omdat men meestal geen kantoorruimte had. Mijn moeder vertelde dat opa veel zaken deed in café Amstelvaart op de Ceintuurbaan, vlak bij de Amstel. Het toeval wil, dat dit café in jaren '80 ook een tijdje mijn stamkroeg is geweest. Gijs, de toenmalige eigenaar van Amstelvaart, is enkele jaren later in zijn eigen café met messteken om het leven gebracht door een junk die hem wilde beroven.
Mijn opa overleed vrij jong in 1931, omdat hij op de van Woustraat onder een tram kwam. Mijn oma bleef achter met Drikus van 4 jaar oud, mijn moeder van bijna 6 jaar en Anton van slechts 12 jaar oud. Daarmee kwam er een einde aan het driemanschap van de firma Leanco en waarschijnlijk moest toen Blauwe Piet al snel daarna op zoek naar ander werk. Ook mijn oom Anton moest daarom al jong aan het werk om de rest van het gezin te onderhouden, omdat zij met bitter weinig geld achterbleven. Ondanks de gevorderde leeftijd van mijn oom Anton, herinnerde hij zich nog dat de Blauwe Piet de achternaam Nicola had . Hij bleek, dat hij enkele jaren later (toen hij ca 17 jaar was) ook zelf met Piet had samengewerkt op een bouwproject in Muiden.
Volgens de verhalen van mijn moeder en oom hebben de zgn. vrienden/zakenpartners van mijn opa zich om het zacht te zeggen 'weinig loyaal' opgesteld tegenover de ontredderde weduwe en haar 3 jonge kinderen, die natuurlijk geen enkel verstand van zaken hadden!
De witteboordencriminaliteit van de 2 overgebleven partners van Leanco bleef ongestraft, maar de zoon van Blauwe Piet, in het vonnis 'den 23-jarigen metselaar G. Th. N.' genoemd, moest wel degelijk boeten voor zijn misdaad, zo blijkt uit de onderstaande reeks historische krantenartikelen.
1. Het relaas van een moord uit 1936 in 14 krantenartikelen
Het Vaderland, 06-12-1936, dag
De roofmoord te Amsterdam
Den geheelen middag en ook in den avond heeft de Amsterdamsche politie gisteren het onderzoek naar den dader of de daders van den gruwelijken moord, welke in het benedenhuis van perceel Groote Bickerstraat 77b is gepleegd op de 6l-jarige mej. Van Teeseling, met kracht voortgezet. Er zijn daarbij o.a. enkele familieleden gehoord, die bijzonderheden hebben verteld over de levenswijze van de vermoorde. Allen schetsten haar als een zonderlinge vrouw, die vrijwel met niemand omging en alleen genegenheid had voor haar huisdieren, een hond en een kat, die zij op bijna ziekelijke wijze verzorgde.
Ongeveer zes maanden geleden was zij naar de woning in de Groote Bickerstraat verhuisd, waar zij geheel alleen haar intrek had genomen, na daarvoor jaren achtereen in de Langestraat te hebben gewoond.
Ofschoon uit het feit, dat de vrouw, behalve haar verdiensten van twee werkhuizen, waar zij enkele keeren per week halve dagen werkte, nog zes gulden steun per week genoot, afgeleid zou kunnen worden, dat er geen geld in huis was, wint het vermoeden veld, dat er een klein spaarpotje is geweest, doch meer dan een paar honderd gulden kan dit niet geweest zijn. Er bestaat hiervoor te meer reden, omdat zij zich nog wel eens tegenover anderen heeft uitgelaten, dat zij niet geheel onbemiddeld was. Het kan deze uitlating zijn geweest, die de nog onbekende dader of de daders tot hun misdrijf hebben gebracht.
Enkele personen, tegen wie vage vermoedens bestonden, zijn reeds gehoord, doch het alibi, dat zij konden opgeven, was van dien aard. dat aangenomen mag worden, dat zij niet bij dezen roofmoord op enigerlei wijze zijn betrokken.
Nieuwe Tilburgsche Courant, 07-12-1936, dag
Moord te Amsterdam
Zonderlinge vrouw dood gevonden in haar woning
Kisten en voorwerpen lagen op haar lijk
In een woning aan de Groote Bickerstraat 77 te Amsterdam hebben Zaterdag de buren een vreeselijke omdekking gedaan. Men heeft hier een alleenwonende zestigjarige vrouw mej. Teeseling dood gevonden. De vrouw lag op het bed, terwijl over haar heen een groote partij huisraad lag. Hieruit heeft men de conclusie getrokken, dat de oude vrouw in haar woning moet zijn vermoord. Hierop wijst ook het feit, dat in de woning een groote chaos is aangericht.
Het geheele huis is overhoop gehaald. De vrouw moet in haar woning reeds eenige dagen dood hebben gelegen.
Woensdag hebben buren haar het laatst gezien. De laatste dagen misten de buren juffrouw Teeseling. Zij vonden dit eenigszins vreemd en waarschuwden de politie, die de deur forceerde en toen tot een merkwaardige ontdekking kwam. Men vond de vrouw in een alkoof achter de voorkamer op een bed liggen. Alle mogelijke huisraad een tel, waschgoed, kisten, dekens, kussens enz. lagen over de vrouw heen, het geheele lichaam werd hierdoor bedekt.
Men zag alleen een hand uit het bed steken. Haar gezicht was niet te zien. Voorts trof de politie het geheele huis overhoop aan.
Men kan zich moeilijk voorstellen, dat de vrouw op andere wijze dan door moordenaarshand om het leven is gebracht. Te meer waar het huis in een ruïne is herschapen. Wat hier precies gebeurd is, kon men nog niet nagaan.
Bij een nader onderzoek bleek al spoedig dat de vrouw op gewelddadige wijze van het leven was beroofd. Vermoedelijk met een hamer zijn haar de hersens ingeslagen en daarna is het ontzielde lichaam op het bed gelegd. Zij had haar gewone dagelijksche kleeren aan.
De dader of daders hebben, nadat de vrouw om het leven is gebracht, vermoedelijk gezocht naar geld. Of zij dat gevonden hebben, kon nog niet worden vastgesteld. Wel heeft de politie eenig gereedschap gevonden als een hamer en een zaag. Deze voorwerpen zijn in beslag genomen ter nader onderzoek.
Er zijn o.a. enkele familieleden gehoord, die bijzonderheden hebben verteld over de levenswijze van de vermoorde. Allen schetsten haar als een zonderlinge vrouw, die vrijwel met niemand omging en alleen genegenheid had voor haar huisdieren, een hond en een kat, die zij op bijna ziekelijke wijze vertroetelde.
Ofschoon uit het feit, dat de vrouw, behalve haar verdiensten van twee werkhuizen, waar zij enkele keeren per week halve dagen werkte, nog zes gulden steun per week genoot, afgeleid zou kunnen worden, dat er geen geld in huis was, wint het vermoeden veld, dat er een klein spaarpotje is geweest. Er bestaat hiervoor te meer reden, omdat zij zich nog wel eens tegenover anderen heeft uitgelaten, dat zij niet geheel onbemiddeld was. Het kan deze uitlating zijn geweest, die den nog onbekenden dader of de daders tot hun misdrijf hebben gebracht.
Enkele personen, tegen wie vage vermoedens bestonden, zijn reeds gehoord, doch het alibi, dat zij konden opgeven, was van dien aard, dat aangenomen mag worden, dat zij niet bij dezen roofmoord op eenigerlei wijze zijn betrokken.
Het Vaderland, 07-12-1936, dag
De moord in de Groote Bickersstraat te Amsterdam
Nog geen spoor van den dader
Zondagmorgen hebben de commissaris van politie de heer H. Voordewind en de Inspecteur de heer J. van den Berg, opnieuw een bezoek gebracht aan het benedenhuis van perceel Groote Bickersstraat 77 b te Amsterdam, waarin de 61-jarige mej. Van Teeseling als slachtoffer van moordenaarshand is gevallen.
De beide politiemannen hebben den in de woning aangerichten chaos zoo goed mogelijk geïnventariseerd, in de hoop hierdoor een of meer aanwijzingen te vinden, welke van beteekenis zouden kunnen zijn voor de ontdekking van den dader of de daders. Succes heeft dit onderzoek tot dusver niet opgeleverd.
Het perceel had den geheelen dag de belangstelling van het publiek. Meermalen vormden zich groepjes, die onder elkander den gruwelijken roofmoord bespraken.
De politie heeft gisteren nog een aantal personen gehoord, met wie het slachtoffer zou hebben verkeerd. Zij konden echter geen inlichtingen verstrekken, welke tot de ontdekking van dader of daders zouden kunnen leiden.
Het Vaderland, 09-12-1936, ochtend
De moord met roof te Amsterdam
Opsporing van den verdachte verzocht.
De commissaris van politie in de zesde sectie, bureau Spaarndammerstraat 100 te Amsterdam, verzoekt opsporing en voorgeleiding van Albert Christiaan Ring, geboren te Dusseldorp 11 Augustus 1908, van beroep koopman, vertoevende in kleine logementen, die verdacht wordt van moord met berooving, gepleegd te Amsterdam.
Zijn signalement luidt als volgt: lang 1.78 m. lang postuur, blond haar, bleeke gelaatskleur, dikke wenkbrauwen, donkerblauwe oogen, vrij groote neus, bovenlip iets vooruitstekend. Hij heeft boven den rechtermondhoek een bruin vlekje. Hij draagt veelal een grijze jockeypet en is sjofel gekleed. Hel is niet onmogelijk, dat hij een lange bruine ulster (= dikke winterjas) draagt.
Nieuwe Tilburgsche Courant, 09-12-1936, dagDe moord te Amsterdam opgehelderd?
De vermoedelijke dader aangehouden
Hij werd vannacht op een bovenhuis in de Jordaan aangetroffen.
Een inspecteur van politie te Amsterdam heeft in den afgeloopen nacht te omstreeks twee uur op een bovenhuis in de Jordaan den vermoedelijken dader gearresteerd van den mysterieusen moord met berooving, welke dezer dagen in de Groote Bickersstraat te Amsterdam aan het licht is gekomen.
De gearresteerde is een 28-jarige man, wiens opsporing door de politie was verzocht.
De arrestatie van den 28-jarigen A. C. R., den vermoedelijken dader van den roofmoord, waarvan de 61-jarige mejuffrouw Van Teeseling het slachtoffer is geworden, is het resultaat geweest van het onafgebroken speuren door de politie. Het vermoeden van inspecteur van den Berg, dat R. de hoofdstad niet verlaten had, doch zich daar ergens schuil hield, is juist gebleken.
Het jongste spoor, dat de politie gevonden had, leidde naar een bovenhuis in den Jordaan. Te twee uur vannacht was dit huis omsingeld, waarna de heer van den Berg met een collega en twee brigadier-rechercheurs de woning binnendrongen. Zij troffen daar R. aan, die zich, toen hij zich ontdekt zag, overgaf.
Het Vaderland, 09-12-1936, avond
De moord in de Groote Bickersstraat te Amsterdam
De vermoedelijke dader aangehouden
DE HOOFDINSPECTEUR van politie van het bureau Spaarndammerstraat, de heer J. v. d. Berg, heeft in den afgeloopen nacht omstreeks 2 uur op een bovenhuis in de Jordaan den vermoedelijken dader gearresteerd van den mysterieusen moord met berooving, welke dezer dagen in de Groote Bickersstraat aan het licht is gekomen.
De gearresteerde is de 28-jarige A. C. R., wiens opsporing door de politie was verzocht.
Deze arrestatie is het resultaat geweest van het onafgebroken speuren door de politie. Het vermoeden van den hoofdinspecteur Van den Berg, dat R. de hoofdstad niet verlaten had. doch zich daar ergens schuil hield, is juist gebleken. Het jongste spoor, dat de politie gevonden had, leidde naar een boven huis in de Jordaan. Te 2 uur vannacht was dit huis omsingeld, waarna de heer Van den Berg met den inspecteur van politie Roscher en twee brigadier-rechercheurs de woning binnendrongen. Zij troffen daar R. aan, die zich, toen hij zich ontdekt zag, overgaf.
Ofschoon hij bij zijn arrestatie geen bekentenis heeft afgelegd, staat het voor de politie van 't bur. Spaarndammerstraat vast. dat zij met R. den dader van den moord op de 61-jarige mej. Van Teeseling in handen heeft. Deze zekerheid grondt de politie niet alleen op het feit, dat in het benedenhuis, waar de vermoorde vrouw gewoond heeft, vingerafdrukken zijn gevonden, welke als van R. afkomstig geïdentificeerd zijn, doch mede op andere feiten, waaruit blijkt, dat R. in relatie tot de vrouw heeft gestaan. Het tegen R. aanwezige materiaal is dan ook zóó bezwarend, dat, mocht hij ontkennen, zulks hem weinig baten zal. Ofschoon de mogelijkheid niet is uitgesloten, dat hij medeplichtigen heeft gehad en het nader onderzoek in deze zaak ongetwijfeld ook in deze richting zal gaan, wordt dit echter niet waarschijnlijk geacht.
Men meldt ons nader uit Amsterdam, dat de politie, toen zij eenmaal binnen was, R. gevonden heeft, liggend onder een canapé, waar hij zich verstopt had. Dit op zichzelf was reeds een aanwijzing tegen hem. Toen hij te voorschijn gebracht was. nam hij een houding aan van groote verbazing over dit nachtelijk bezoek, en toen hem duidelijk gemaakt was, wat het te beteekenen had, ontkende hij onmiddellijk iets met den moord uitstaande te hebben. Bij een nauwkeurig onderzoek van de woning is echter nog ander bezwarend materiaal tegen hem gevonden, o.m. eenige brieven, die hij juist geschreven had.
Nieuwe Tilburgsche Courant, 09-12-1936, dagDE MOORD TE AMSTERDAM
De politie is er zeker van dat de gearresteerde de dader is
Ontkennen zal hem niet baten
Ofschoon de in den afgeloopen nacht op een bovenhuis in den Jordaan terzake van den in de Groote Bickersstraat gepleegden moord gearresteerde J. C. R., van welk gruwelijk misdrijf de 61 jarige mejuffrouw Van Teeseling het slachtoffer is geworden, bij zijn arrestatie geen bekentenis heeft afgelegd, staat het voor de politie van het bureau Spaarndammerstraat vast dat zij met R. den dader van dezen moord in handen heeft.
Deze zekerheid grondt de politie niet alleen op het feit, dat in het benedenhuis, waar de vermoorde vrouw gewoond heeft, vingerafdrukken zijn gevonden, welke als van R. afkomstig geïdentificeerd zijn, doch mede op andere feiten, waaruit blijkt dat R. in relatie tot de vrouw heeft gestaan Het tegen R. aanwezige materiaal is dan ook zoo bezwarend, dat, mocht hij ontkennen, zulks hem weinig baten zal.
Ofschoon de mogelijkheid niet is uitgesloten, dat hij medeplichtigen heeft gehad en het nader onderzoek in deze zaak ongetwijfeld ook in deze richting gaan zal, wordt dit echter niet waarschijnlijk geacht.
Nieuwe Tilburgsche Courant, 10-12-1936, dagDE MOORD TE AMSTERDAM
Een medeplichtige gearresteerd
Zij hebben zich vergist en zijn te ruw opgetreden
In den afgeloopen nacht heeft de recherche te Amsterdam in een woning in den Jordaan een tweede jongeman gearresteerd, tegen wien aanwijzingen bestaan, dat hij met den reeds in hechtenis zittenden verdachte medeplichtig is aan den moord op de 61-jarige juffrouw Teeseling in de Groote Bickersstraat.
Beide verdachten, die thans zijn opgesloten, ontkennen, dat zij juffrouw T. van het leven hebben beroofd.
Er zijn bij de huiszoeking in de woningen van de beide arrestanten geen voorwerpen gevonden, afkomstig uit de woning in de Groote Bickersstraat, maar wel zijn brieven gevonden, waarin aanwijzingen stonden omtrent deze misdaad.
Men gelooft dat dit geschrijf voor de daders in alle opzichten een mislukking is geweest. De daders hadden gedacht bij deze zonderlinge oude juffrouw een groot bedrag aan geld te vinden, maar daarin zijn zij bedrogen uitgekomen. Het is bovendien aan grooten twijfel onderhevig of het opzet is geweest de oude vrouw van het leven te berooven. En men neigt meer naar de meening, dat het hardhandig optreden van de beide mannen gevolgen heeft gehad, die zij vooruit niet hebben kunnen voorzien.
Het Vaderland, 10-12-1936, avond
De moord in de Groote Bickersstraat te Amsterdam
Een tweede arrestatie
In den afgeloopen nacht heeft de recherche van het bureau in de Spaarndammerstraat in een woning in de Jordaan een tweede jonge man gearresteerd, tegen wien aanwijzingen. bestaan, dat hij met den reeds in hechtenis zittenden verdachte medeplichtig is aan den moord op de 61-jarige juffrouw Teeseling in de Groote Bickersstraat te Amsterdam.
Beide verdachten, die thans zijn opgesloten in het bureau in de Warmoesstraat, ontkennen, dat zij juffrouw Teeseling van het leven hebben beroofd.
Er zijn bij de huiszoeking in de woningen van de beide arrestanten geen voorwerpen gevonden, afkomstig uit de woning in de Groote Bickersstraat, maar wel zijn brieven gevonden, waarin aanwijzingen stonden omtrent deze misdaad.
Men gelooft dat dit misdrijf voor de daders in alle opzichten een mislukking is geweest. De daders hadden gedacht bij deze zonderlinge oude juffrouw een groot bedrag aan geld te vinden, maar daarin zijn zij bedrogen uitgekomen. Het is bovendien aan grooten twijfel onderhevig, of het opzet is geweest de oude vrouw van het leven te berooven. En men neigt meer naar de meening. dat het hardhandig optreden van de beide mannen gevolgen heeft gehad, die zij vooruit niet hebben kunnen voorzien.
Het Vaderland, 16-12-1936, avond
DE ROOFMOORD IN DE GROOTE BICKERSSTRAAT
Ernstige aanwijzing tegen den verdachte R.
Zooals is medegedeeld, bevinden zich, als verdacht van het plegen van den moord, waarvan in het benedenhuis van perceel Groote Bickersstraat 77b te Amsterdam de 61-jarige mejuffrouw Teeseling het slachtoffer is geworden, de 28-jarige koopman R. en een kennis van dezen man in arrest. Beiden blijven ontkennen, dat zij van dezen moord de daders zijn.
Wij vernemen hieromtrent thans nader, dat de chef van het bureau Spaarndammerstraat, hoofdinspecteur J. v. d. Berg, in het begin van deze week nogmaals een onderzoek in het huis heeft ingesteld en daarbij enkele ledige étuis heeft gevonden, waarin een gouden horloge, een gouden ring met diamant en een paar kristallen reukflacons met gouden dop geborgen zijn geweest. Het vermoeden bestond, dat de dader of de daders deze voorwerpen hadden meegekomen. In welk verband de hoofd inspecteur een sterke aanwijzing kreeg door het hem anoniem ter kennis gekomen feit, dat R. op den dag van den moord een aantal sieraden aan een kennis heeft trachten te verkoopen. Deze man, die werd opgespoord, bevestigde de waarheid van deze anonieme mededeeling. Hij had echter niets gekocht omdat hij niet in moeilijkheden wenschte te komen.
Gebleken is, dat behalve de genoemde voorwerpen nog ontvreemd zijn twee gouden kettinkjes, voorzien van een gouden medaillon en één van een hangertje met steen en een gouden schakelarmband. Daar deze sieraden op 2 December jl. of een der volgende dagen in beleening gegeven of verkocht zijn, verzoekt de commissaris van politie in de 6de sectie hun, die omtrent bovengenoemde voorwerpen inlichtingen kunnen verstrekken, dringend zich ten spoedigste te vervoegen aan het politiebureau Spaarndammerstraat.
Bron: Het Vaderland, 22-09-1937, avond
DE MOORD IN DE GROOTE BICKERSTRAAT TE AMSTERDAM
De beide jongemannen, die er van verdacht worden, in december van het vorige jaar een al» leenwonende oude vrouw. wonende in de Groote Bickerstraat. te hebben vermoord en beroofd, zullen op 20 October as. voor de Vierde Kamer der rechtbank terechtstaan.
Beide verdachten ontkennen het ten laste gelegde.
Als verdedigers zullen optreden mr Th. Eskens en mr P van 't Hoff Stolk.
Het Vaderland, 25-09-1937, avond
De moord in de Groote Bickerstraat te Amsterdam
De verdachten leggen een bekentenis af.
Naar wij vernemen, hebben de beide mannen, die er van werden verdacht nu bijna een jaar geleden een oude vrouw te hebben vermoord in haar woning in de Groote Bickerstraat, een volledige bekentenis afgelegd tegenover den subst. officier van justitie, mr H. A. Wassenbergh.
Zij hebben uitvoerig medegedeeld hoe zij hun misdrijf hebben gepleegd en welk aandeel ieder er in gehad heeft.
De twee jonge mannen zijn kort na het misdrijf gearresteerd, doch zij bleven hardnekkig hun onschuld volhouden. Het onderzoek bracht echter vele bezwarende omstandigheden aan het licht, o.a. werden gevonden vingerafdrukken hun noodlottig. De buit, een aantal gouden voorwerpen, hadden zij op de markt verkocht.
De officier zal het tweetal moord. subs. doodslag gevolgd door diefstal en meer subs. dief. stal met geweldpleging den dood tengevolge hebbend, ten laste leggen.
Waarschijnlijk zal de zaak op 20 October voor de rechtbank worden behandeld.
Het Vaderland, 21-10-1937, ochtend
De moord in de Groote Bickerstraat te Amsterdam
Vijftien jaar geëischt tegen de beide verdachten
In den ochtend van den 5en December van het vorige Jaar deed men in een woning in de Groote Bickerstraat te Amsterdam een vreeselijke ontdekking. De alleenwonende zestigjarige mej. Teeseling werd vermoord gevonden. De vrouw lag op het bed, om en op haar lagen kussens, de schedel van het slachtoffer was ingeslagen. Zij bleek reeds geruimen tijd dood te zijn. De buren hadden haar reeds enige dagen gemist en tenslotte besloten zij de politie te waarschuwen. Deze forceerde de deur en reeds bij het eerste onderzoek kwam men tot de ontdekking, dat hier een gruwelijk misdrijf moest zijn gepleegd. De gevonden vingerafdrukken gaven een kostbare aanwijzing.
Enkele dagen later arresteerde de politie twee nog jonge mannen, den 23-jarigen metselaar G. T. N. en den 29-jarigen koopman A. O. N. Gedurende het geheele vooronderzoek bleven zij hardnekkig ontkennen, hoewel het netwerk van bewijzen steeds nauwer om hen werd aangehaald. Eind September echter veranderden zij van houding en zij legden voor den rechtercommissaris een volledige bekentenis af. Zij hadden de vrouw een slag op het hoofd gegeven, haar op het bed geworpen, en kussens en andere voorwerpen op haar hoofd en borst gestapeld, zoodat zij aan verstikking overleed. Daarna hebben de beide misdadigers de woning doorzocht en het geld en de sieraden die de vrouw bezat, gestolen.
Thans stond het tweetal terecht voor de Vierde Kamer der Amsterdamsche rechtbank, gepresideerd door mr J. Boon. Officier van justitie was mr Wassenbergh, als verdediger, traden op mr F. van 't Hoff Stolk en mr Th. Eskens.
De officier had in de eerste plaats moord ten laste gelegd, subs. was doodslag gevolgd door diefstal en nog meer subs. diefstal met geweldpleging den dood tengevolge hebbende in de dagvaarding opgenomen.
Mr Eskens begon met een aanval op de dagvaarding, die volgens hem nietig was, daar zij bij de sluiting van het vooronderzoek niet op de juiste wijze door den Rijksveldwachter was beteekend en de formaliteiten dus niet in acht zijn genomen.
De officier begreep niet, wat de verdediger denkt te bereiken. In het belang der verdachten, wanneer inderdaad de dagvaarding nietig zou worden verklaard, zou de behandeling alleen korten tijd moeten worden uitgesteld. Uitvoerig bestreed mr H. A. Wassenbergh vervolgens de argumenten van den verdediger, waarna hij concludeerde tot verwerping van het beroep op nietigheid der dagvaarding.
Mr Van 't Hoff Stolk sloot zich aan bij het betoog van zijn medepleiter; z.i. dienen de formaliteiten in het belang der verdachten nauwkeurig in acht te worden genomen.
Nadat de rechtbank een half uur in raadkamer is geweest heropende de president de zitting en deelt als beslissing mede, dat de rechtbank de exceptie van nietigheid door de verdediging opgeworpen, vernietigt, doch dat zij hiermede niet de wijze van beteekenen sanctionneert.
Het onderzoek wordt dan voortgezet. Als eerste deskundige komt dr J. P. Hulst, die de sectie heeft verricht, voor het hekje.
Hij verklaart, dat de vrouw twee slagen met een stomp voorwerp op het hoofd heeft gekregen. Het is niet onwaarschijnlijk, dat de aanvallers haar met de vuist hebben geslagen. Daarna is zij bewusteloos geworden en zijn er kussen, op het gezicht gestapeld, waardoor verstikking intrad.
De verdachten doen dan onbewogen hun afschuwelijk verhaal.
Verd. N. had haar vastgegrepen en R. had geslagen. De vrouw was bewusteloos geraakt en na haar op het bed te hebben geworpen, hadden ze samen kussens op het hoofd gestapeld en.... aangedrukt. „We waren bang, dat ze zou gaan schreeuwen, maar we hadden geen oogenblik de bedoeling het oude mensch dood te maken."
Commissaris van IJsendijk, chef van den dactyloscopischen dienst, heeft de vingerafdrukken aangetoond, waardoor dit gevaarlijke tweetal zoo gauw in handen der politie viel.
De nikkelen voorwerpen, waarop de verraderlijke afdrukken voorkwamen, staan op de groene tafel: een kruikje, een theepot, een klokje.... Waarschijnlijk hebben de verdachten ze aangepakt om te zien of die huishoudelijke voorwerpen de moeite van het meenemen loonden: ze hebben ze echter - voorzien van het visitekaartje van den misdadiger - achtergelaten.
Uit het reclasseeringsrapport blijkt, dat verd. N. een zeer behoorlijke jeugd heeft gehad. Pas kort voor het misdrijf werd hij werkeloos: hij kwam toen in aanraking met R. Het rapport noemt het onbegrijpelijk, dat hij een dergelijk misdrijf kon plegen. Uit het onderzoek van den psychiater dr Bakker blijkt, dat verd. N. volkomen toerekeningsvatbaar is.
Verd. R. is reeds eerder met de justitie in aanraking geweest. Hij is van de eene betrekking naar de andere gegaan, ten slotte werd hij werkeloos. Zijn jeugd is over het algemeen ongelukkig geweest. Deze verdachte is getrouwd, doch leeft met een vrouw van verdachte zeden. Ook hij is door dr Bakker onderzocht en desk. komt tot de conclusie, dat verd. dom, verwaarloosd, onevenwichtig en onsociaal is, zoodat hij al enigermate verminderd toerekeningsvatbaar is.
De officier van justitie, mr H. Wassenbergh, beschreef in zijn requisitoir de sluwe wijze, waarop het misdrijf is gepleegd en de jonge mannen de woning zijn binnengekomen.
Nadat de vrouw bewusteloos was hebben zij kussens op haar hoofd gestapeld. Zij hadden moeten begrijpen, dat de dood van de vrouw het gevolg van hun handeling zou zijn. Spr. acht echter den moord, het primair ten laste gelegde, niet bewezen. Wel echter het ten laste gelegde art. 288: doodslag gevolgd door een strafbaar feit met het oogmerk om de uitvoering van dat feit straffeloos te kunnen begaan.
Spr. requireerde tegen beide verdachten wegens het dooden van een weerlooze vrouw vijftien jaar gevangenisstraf.
Pleidooien.
Daarna heeft mr P. van 't Hoff Stolk gepleit voor verd. N. Uitvoerig schetste spr. de houding van verdachte tijdens het vooronderzoek: een bekentenis zou - zoo wist hij zeker - zijn leven verwoesten. Verd. is onvolgroeid, onrijp, hij wist niet wat hij dien avond in de Groote Bickerstraat deed. Toen hij tenslotte bekende, viel een ondragelijke last van hem af.
Wat de zaak zelf betreft, merkte pl. op. dat van een vooropgezette bedoeling om te dooden niets gebleken is. Een reëel uitgewerkte opzet hadden ze niet: ze hadden geen verzet verwacht en toen dat verzet toch kwam, sloegen zij toe. Verdachte besefte den ernst van zijn daad niet. Pl. is er van overtuigd, dat de houding van verdachte tijdens en na zijn misdrijf en thans hier op de zitting de houding is van iemand die volkomen toerekeningsvatbaar is. Alle mogelijkheden om tot klaarheid te komen, moeten uitgeput zijn om te weten, welke straf hier dient te worden opgelegd. Door een zoo zware straf, als door den officier is geëischt, sluit men hem voor altijd uit van een leven op een hooger plan. Zijn leven zou vernietigd zijn wanneer hij na dit jaar voorarrest nog een langen tijd achter de muren van de gevangenis zou moeten verblijven.
Met klem drong mr van 't Hoff Stolk op de uiterste clementie aan en hij verzocht de rechtbank rekening te houden met verd.'s jeugd en zijn gunstige verleden om hem de mogelijkheid te geven van zijn verder leven nog te maken wat er van te maken is.
Vervolgens was het woord aan mr Th. Eskens. die eveneens van meening was, dat de verdachten geen opzet hadden om te dooden.
Beide verdachten hebben in een zeer nerveuze spanning gehandeld. Nadat de vrouw was neergeslagen en op het bed was geworpen, wierpen zij bij het zoeken naar geld en sieraden in hun zenuwspanning verschillende voorwerpen op het lichaam, zonder de bedoeling te hebben gehad haar letsel toe te brengen.
Pres. (onderbreekt pl.): "Maar dat eerste kussen hebben ze toch doelbewust op haar mond gedrukt".
Pl. voert hiertegen aan, dat dit gedaan was om haar het schreeuwen te beletten.
Mr Eskens zou gaarne een nieuw psychiatrisch rapport zien uitgebracht nu verdachte bekend heeft. Het uitgebrachte rapport is samengesteld vóór de bekentenis en om een kijk op de psysche van dezen jongen man te krijgen, zou een aanvulling hiervan gewenscht zijn. Met klem verzoekt pl. een clemente straf op te leggen.
Bij repliek verklaart de officier. dat dr Bakker na de bekentenis nog gelegenheid heeft gehad met de verdachten te spreken. Dit onderhoud gaf hem echter geen aanleiding zijn rapport te wijzigen.
De rechtbank zal 3 November vonnis in deze zaak wijzen.
Bron: Het Vaderland, 03-11-1937, avond
DE MOORD IN DE GROOTE BICKERSSTRAAT
Vijftien jaar gevangenisstraf voor beide verdachten
De Vierde Kamer der Arrondissementsrechtbank te Amsterdam heeft vandaag den 23-jarigen metselaar G. Th. N. en den 29-jar. koopman A. Chr. R. ieder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien jaar met aftrek van voorarrest wegens doodslag, vergezeld van en gevolgd door diefstal, met het oogmerk om dezen diefstal te verheimelijken.
De twee verdachten hebben op 30 November j.l. de 61-jarige weduwe E. H. van Teeseling in haar woning in de Groote Bickersstraat overvallen, neergeslagen en door verstikking gedood. Zij werd pas Zaterdag 5 December met een gapende hoofdwonde en geheel bedolven onder kussens en andere voorwerpen, dood in haar bed gevonden.
Kort daarna zijn de beide verdachten gearresteerd. Langen tijd hielden zij hardnekkig hun onschuld vol. De officier van justitie, mr H. A. Wassenbergh haalde het net van bewijsgronden zoo dicht aan dat zij kort voor de zitting een bekentenis aflegden. Ter zitting requireerde de officier vijftien jaar gevangenisstraf tegen het tweetal.
2. Het relaas van comissaris Voordewind
De commisaris die belast was met onderzoek naar de moord in de Bickerstraat was Hendrik Voordewind (1887-1972), commissaris van politie te Amsterdam en schrijver.
Voordewind was van 1909 tot 1949 in dienst van de Amsterdamse politie. In 1936 werd hij benoemd tot commissaris van politie. Voor de Tweede Wereldoorlog en ook daarna was hij hoofd van bureau Warmoesstraat. Een kenmerk van hem was, wanneer hij in burger gekleed was, zijn bolhoed.
Voordewind was in de oorlog werkzaam op het Hoofdbureau. Tijdens de bezettingsperiode heeft hij vanuit zijn functie op het hoofdbureau veel hulp kunnen verlenen aan verzetsgroepen, waaronder die van Gerrit van der Veen. Na de oorlog stond hij op de nominatie Hoofdcommissaris van Amsterdam te worden, maar dat weigerde hij. Hij keerde terug naar de Warmoesstraat.
Na zijn pensioen schreef hij een boekje over zijn ervaring bij de politie, dat zo aansloeg dat er een hele serie volgde (in de Ooievaarreeks). Voordewind en zijn boeken waren toen net zo beroemd als Appie Baantjer later met zijn veel grotere serie boeken zou worden.
De moord in de Bickerstraat vond plaats in hetzelfde jaar dat Voordewind tot commisaris werd benoemd. Hij heeft hierover geschreven in zijn eerste boek: "De Commissaris vertelt, Veertig jaren bij de Amsterdamse politie" uit 1949 (pp 213-215). Het is interessant om ook zíjn herineringen aan deze moordzaak te citeren:
- In het algemeen was de verhouding in Amsterdam tussen de journalisten en de politie steeds behoorlijk. Zij hielden zo veel mogelijk rekening met elkaars belangen. Één krantenman was er helaas, die herhaaldelijk roet in het eten gooide, ook in het geval van de Bickerstraat. Voor zijn blad was hij ontegenzeggelijk een eerste kracht; er was heel weinig, ook bij de politie, wat hem ontging. Wat wij politiemensen evenwel minder in hem konden waarderen, waren zijn aanvallen op hen, die hem niet eter wille konden zijn bij het verzterekken van mededelingen over de stand van een of ander onderzoek. Dan ontzag deze journalist , die een scherpe pen kon voeren, zich niet, hatelijke opmerkingen te maken aan het adres van deze politiemannen te maken, waarbij het hem dan ook minder scheen te interesseren, of hetgeen hij dan schreef, wel overeenkomstig de werkelijkheid was. Schrijver dezes heeft een en ander meermalen aan den lijve ondervonden.
Het geval uit de Bickerstraat dus.
Daar woonde in een van de kleine huisjes een oude vrouw, die in de buurt de reputatie had, wel wat centjes te bezitten. Op een gegeven ogenblik viel het de omwoneneden op, dat zij haar enige dagen lang niet hadden gezien. Melkboer en bakker hadden ook al een paardagen geen gehoor gekregen. Misschien was er met haar wel wat aan de hand. En, zoals dat in dergelijke gevallen dan gebeurt, een surveillerende agent werd er over aan gspreken. Hij belde, rammelde aan de deur en loerde eens aan het venster, maar werd niets wijzer. Hij stelde zich in verbinnding met zijn chef, hoofdinspecteur Van den Berg van het bureau Spaarndammerstraat, die opdracht gaf de deur te forceren. Dat was al gauw gebeurd en toen de agent in het voorkamertje kwam, zag hij hij al terstond, dat de boel niet pluis was. laden en kasten waren geopend en er lag het een en ander over de vloer verspreid. Hier waren ongenoden gasten aan het werk geweest. Hij belde terstond weer zijn chef, die er onmiddelijk een rcehercheur er op af stuurde. Deze strekte uit der aard der zaak zijn onderzoek verder in het huis uit en toen hij het achterkamertje betrad, aanschouwde hij daar een tafereel, dat alle beschrijvingen tart.
In de eerste plaats sloeg hem een stank tegemoet, waarvan hij bijna onpasselijk werd. dan vlogen hem twee grote katten voorbij; deze beesten hadden al die dagen in het kamertje opgesloten gezeten. En in een hoek zag hij een ledikant, dat bijna geheel schuil ging onder allerlei voorwerpen, die er opgegooid waren: emmers, teilen, koffers, enz. En daartussen hing een gedeeltelijk ontvleesde arm.
Hij stelde onmiddellijk zijn chef van een en ander in kennis, die daarop mij waarschuwde, want het was toen nog in de periode, dat de idiote toestand bestond, dat de hoofdinspecteur-afdelingschef geen hulp-officier van Justitie was en in recherchezaken dus ondergeschikt aan een commissaris.
Ik begaf mij dus ook naar het opgegeven adres en aanschouwde met eigen ogen de chaos. De rechercheurs konden hier onmogelijk iets uitrichten, vóór de Geneeskundige Dienst er in geslaagd was, de verpestende stank te verdrijven. Toen dat eenmaal gebeurd was, kwam vanonder al de rommel op het bed het lijk van de oude vrouw te voorschijn, aan armen en hoofd afgrijselijk verminkt. Dat bleek het werk te zijn geweest van de katten, die in het kamertje opgesloten hadden gezeten en ten slotte hongerig waren geworden. Het lijk zelf verkeerde reeds in verregaande staat van ontbinding. De foto in dit boek geeft maar gedeeltelijk een indruk van de toestand ter plaatse.
Het zoeken naar sporen in het vertrekje had geen enkel resultaat. Het was een onbegonnen werk, daar een enigszins behoorlijk onderzoek in te stellen. Dat ging beter in het voorkamertje. Daar was de dader minder vandalistisch opgetreden en dus meer kans op een of ander spoor. En een der rechercheurs vond er dan ook direct één. Zijn oog viel nl. op een nikkelen bekertje op de tafel. Zo met het blote oog was al te zien, dat iemand met zijn vingers daaraan geweest was. Verder leverde evenwel het onderzoek daar ook niets op. Ook de buren wisten niet veel te vertellen; zoals gewoonlijk liepen de verklaringen nogal uiteen. De een beweerde, dat de vrouw in geen week te voorschijn was gekomen; de ander had haar de vorige dag nog gezien of gesproken.
Alle hoop was dus op dat bekertje gevestigd en het werd meegenomen naar het atelier van 't hoofdbureau. Daar bleken de duidelijke vingerafdrukken voor te komen in de administratie en een paar uur na het vinden van het lijk was al bekend, wie de dader moest zijn. lnderdaad een fraai succes!
Deze moest echter nog opgespoord worden, en dat zou een koud kunstje zijn geweest, ware het niet, dat `s avonds reeds in een der Amsterdamse kranten in geuren en kleuren de uitslag van het onderzoek beschreven had gestaan met vermelding nota bene van de naam van de verdachte voluit. Hoe deze verslaggever aan deze bijzonderheden was gekomen, is nimmer kunnen blijken. Maar in ieder geval, de dader was nu vrijwel zeker gewaarschuwd en was de politiemannen, die hem moesten opsnorren, een paar rondes voor. Alle zeilen moesten dus worden bijgezet; de mobiele brigade van het hoofdbureau werd ingeschakeld en deze mannen, onder aan voering van brigadier Jaap Knol, zetten de jacht in. Het duurde maar één of twee dagen, of zij kwamen al met hun buit aanzetten. Hij bleef hangen voor 12 jaar.-
Bronnen:
De vermeldde krantenartikelen zijn in november 2010 geput uit:
Historische kranten van de Koninklijke Bibliotheek on line: http://kranten.kb.nl/
De hier vermelde kranten met berichtgeving over de moord zijn:
- Het Vaderland : staat- en letterkundig nieuwsblad
Uitgever: M. Nijhoff [etc.]
Plaats van Uitgave:' s-Gravenhage - Nieuwe Tilburgsche Courant
Uitgever: A. Arts
Plaats van Uitgave: Tilburg
Gepubliceerd: 09.05.2011